Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Zo waarachtig als] Ik leef, spreekt de HEERE, ofschoon [58]Chonia, de zoon van Jojakim, den koning van Juda, een [59]zegelring ware aan Mijn rechterhand, zo zal Ik [60]u toch [61]van daar wegrukken. 58. Hebreeuws, Chonjahu; ook genoemd Jechonia, 1 Kron.3:16, en Jojachin, 2 Kon.24:6,8. 59. Dat is, nog zo lief en aangenaam jongeling, met verscheiden weldaden van mij versierd en gekroond, en van Davids zaad, dies zij meenden dat de opvolging ongetwijfeld zou zijn, en dat zij van Babel geen nood hadden; zie gelijke manier van spreken Hoogl.8:6; Hag.2:24. 60. Hier spreekt God Chonia zelf aan. 61. Dit kan men verstaan van de rechterhand, of van Jeruzalem, uit het koninklijke hof en uit Joden, vermits zijne wegvoering naar Babel, gelijk volgt.